HOME

Huilen in de teststraat

Herstellen van Corona I: Huilen in de teststraat

Door de heftige verhalen over Corona dacht ik dat het ziek zijn je vanzelfsprekend grootse inzichten zou geven. Door de uitputting een intern “het-roer-om”-moment. Nu ik na een week Corona langzaam herstel wijst niks bij mij op (potentiële) verlichting. Om zeker te weten dat ik mijn “alles viel op zijn plek moment” niet over het hoofd zie een reconstructie.

Voor mensen die lijden bij taal- en spellingsfouten: covid-19 das pas kut. (en sterkte)

Ziek zijn in 2020 is hardwerken. Voor ik na een nacht vol plotselinge koorts, spierpijn en een brandende huid een paracetamol pak moet ik de mensen die de afgelopen dagen zag appen: “sorry, ik ben super ziek: blijf thuis, verbrand je kleren en kit je poriën dicht”. Ik reserveer een wattenstaafje in de teststraat van Rosmalen en laat de hond uit in de tuin (wat geen zin heeft omdat ik hem heb geleerd dat plassen daar niet mag) (wat hij uiteindelijk wel doet en daarna om vergeving komt vragen).

Toen ben ik op de bank gaan liggen en werd zieker dan ooit. Ondanks dat ik een paar jaar terug, in een koortspiek vanwege malaria, de Billy boekenkast aanzag voor mijn oude juf rekenbijles die met een indianentooi op zei “al jouw diploma’s zijn leugens” is deze middag op de bank erger.

In “the Lord of the Rings” vecht Gandalf vrij lang met een demon, Dat gevoel. Alleen dan met af en toe een natte neus in je gezicht van een hond die zegt “speel met me”.

De wekker gaat, teststraattijd, ik twijfel of ik wel kan rijden, maar er lijkt geen andere optie. Achteraf snap ik van mezelf niet waarom ik perse die test wilde doen. Positief of negatief: het lost niks op. Plus als ik positief test gaan de cijfers omhoog en blijven de theaters langer dicht. Maar mijn hoofd was een tunnel en het enige waar we heen gingen was de teststraat. Als een zombie: “must suck wattenstaaf”. Ook omdat ik vaak dacht “laat het in godsnaam Corona zijn, anders heb ik iets vreselijks wat ze nooit gaan vinden”.

Mijn test is om 15.51 uur. Midden in een grote loods op een industrieterrein gebaart een oudere vrouw, drie dubbel gerold in beschermende kleding, dat mijn autoraampje open mag. Het enige wat ik zie zijn haar groen opgemaakte ogen. Lief, zachtaardig en vooral heel vertrouwd. Ik zie een twinkeling: “wat een leuke hond, moet hij ook getest worden?” Ik kijk opzij, blijkbaar heb ik Poco meegenomen.

Toen brak de dijk, de sluizen open, de stuw was van het meer. Heel veel tranen, geen snot of geluid, gewoon huilen. Huilen. Omdat de rij zieke mensen alleen haar ogen kunnen zien, heeft ze zich s’ochtends met extra veel zorg opgemaakt. Dat raakt me zo dat alles in mij stopt met demonen verslaan en los laat. Even veilig. Als ze met de wattenstaaf, via mijn mond, de endeldarm aantikt en daarna de hersenstam aanduwt stopt het huilen als van zelf.

Thuis omarmd de hond kreunend zijn lot: niet naar buiten, maar hangen op de bank.

Maar… mijn grootse inzicht moet toch meer zijn dan: “groene oogschaduw is op zijn tijd best mooi”.